De straten zijn kapot geschoten. Er ligt overal puin. Ook ik ben niet ongeschonden uit de strijd gekomen.
Voor mij op de grond ligt haar nest. De eieren zijn kapot. Ik zie haar nergens. Zal ze gevlucht zijn? Komt ze nog terug?
Het is lente, maar zelfs de zon kan de aanblik van al deze triestheid niet beter maken. Ik wieg treurig heen en weer.
Waar zouden de mensen zijn gebleven die hier gister met koffers en karren langs mij heen scheerden? De gele ster op hun jas dansend op en neer. Na het bombardement, hebben ze alle gevangen weggehaald uit de gevangenis. De gevangenis zat bomvol! De bewaarder die buiten altijd zijn sigaret rookte, en het smeulende stompje tot mijn grote afschuw regelmatig mijn kant op wierp, hoorde ik vorige week zeggen dat wanneer we zouden worden bevrijd alle politieke gevangenen zouden worden berecht. Ik vraag mij af hoe eerlijk dit zou verlopen en wie er voor deze mensen in de bres springt… Ik mag hopen dat we snel worden bevrijd, ik kan het niet meer aan.
Het bankje voor mij staat er verlaten bij. Het staat een beetje scheef, door het gapende gat dat een mortier gister in de straat sloeg. Laat het snel afgelopen zijn.