In 1823 was ik een jaar of twintig, geloof ik. In ieder geval jong. Maar ik kan mij die drie heren nog wel herinneren. Keurig waren ze, en vol goede moed. Dat moest ook wel, want ze hadden grote plannen. Zijn die gelukt? Ja en nee. Maar daar heb ik het later nog wel over. Die vraag stelden de heren zich zelf trouwens ook toen ze bedachten wat ze zouden gaan doen (‘Gevallene natuurgenoten opbeuren (…) sommigen geheellijk te redden’): ‘Heerlijk doel! Zal het immer worden verwezenlijkt?’ Het zou niet gemakkelijk zijn, maar toch ook niet ondoenlijk, dachten zij.
Ik weet niet meer hoe vaak ze hier met zijn drieën voor mijn voeten aan het ijsberen waren terwijl ze hardop stukken tekst aan elkaar voorlazen en daarover discussieerden. Brainstormen avant la lettre. In keurig schoonschrift geschreven kladversies van hun plannen in de hand. Iedere zin, elk woordje, en soms ook punten en komma’s werden gewogen. Wat dat betreft is er weinig veranderd, vrees ik.
Maar laat ik niet cynisch doen, want wat ze hadden hun hart op de goede plaats en dat is ook nooit veranderd. Alle mensen die ik sinds dat eerste jaar heb langs zien komen, en dat zijn er heel wat, waren (en zijn) goede mensen die het beste met hun medemensen voorhebben. En dan mag je van mij gerust eens eindeloos aan een tekst sleutelen. Ook al omdat ze uiteindelijk allemaal wel de handen uit de mouwen staken en gewoon iets gingen doen. Het bleef niet bij mooie teksten.
Neem bijvoorbeeld de vrouw die vanmorgen op mijn bankje zat. Op anderhalve meter van een man, die volgens mij in zak en as zat. Ik kan u natuurlijk niet vertellen waar ze het over hadden, maar wel dat ik weer eens diep onder de indruk was van het geduld dat de vrouw had, of nee, van haar volharding. Want ze liet zich niet zomaar uit het veld slaan, ze moest en zou die man weer op gang helpen. Vol goede moed. Net als die heren, dus. Maar dan niet zo bevoogdend. Want gelukkig is dat in de loop der eeuwen wel veranderd. Zinnen als de volgende kom je nu in geen notitie meer tegen: ‘Is het geen pligt zijne hulp te wijden aan de meest beklagenswaardigen? En wie zijn beklagenswaardiger dan zij, die door eigene schuld ongelukkig zijn geworden?’ (Cursivering van de heren.)
Tja, geen vrolijk mensbeeld, maar toch hebben ze iets positiefs in gang gezet. Ze wilden niets anders dan wat die vrouw op mijn bankje (en waarschijnlijk al haar collega’s) ook wil: dat de maatschappij ‘den afgedwaalden minzaam onder hare zorg neemt’. Nou vooruit, dat minzaam is weer een beetje betuttelend, maar ook hier waren de heren hun tijd ver vooruit. Ze wilden gewoon een leefbare en inclusieve samenleving. In hun eigen woorden: ‘Het geluk van vele afzonderlijke personen, maar ook maatschappelijke veiligheid’.