Dus ik zweeg erover. Tot de jongens me een keer een tand door mijn lip sloegen en mijn ouders vroegen wat er was gebeurd. Door hun vasthoudende recherche kwam na verloop van tijd alles uit, inclusief het toeval dat de pestkoppen in de klas van de broer van de kapper zaten. Mijn moeder lichtte de kapper in en de kapper zijn broer die er geen gras over liet groeien. Meteen de volgende dag al vertelde hij mij ‘s morgens triomfantelijk welke straf hij de twee ging geven. Geen malse straffen kan ik mij herinneren. Dat stelde mij niet gerust. Integendeel. Ik was bang dat hij ze alleen maar nieuwe argumenten zou geven om mij nog erger in elkaar te slaan.
Ja, ook toen al vroeg ik me af of straffen effectief was. En toen was ik nog geeneens beleidsmedewerker bij de reclassering, sterker nog, ik was slachtoffer!
Hoe dan ook, de broers kwamen nooit meer terug om mij te pesten. Voor mij maakte dat bij nader inzien weinig uit, want de angst voor het pesten was erger dan het pesten zelf en die angst sleet maar langzaam. Nu ik beleidsmedewerker ben, besef ik dat ik meer gebaat zou zijn geweest bij een fijn gesprek met die jongens. Om het goed te maken.
De mens lijdt het meest aan het lijden dat hij vreest. Kan zo op een tegeltje. Sterker nog, het kómt van een tegeltje, dat mijn opa op het toilet had hangen, wat bij nader inzien wel een rare plaats was, vind ik, want ik weet niet hoe het u vergaat, maar mijn prominente emotie daar is opluchting.
Eh… waar was ik?
Oja, angst. Pas jaren later was ik er helemaal van af.
Dat kwam zo.
Ik speelde een voetbalwedstrijd tegen Blauw-wit A7, in welk elftal de tweeling rechtsback en linksback bleken te zijn. De ene die mij moest dekken was alleen bezig met de ander verwijten te maken over de gaten die hij in de verdere verdediging liet vallen, en omgekeerd geloof ik, want ze leken erg op elkaar en soms wist ik niet wie nou wie was.
Dat doet er ook allemaal niet toe, waar het om gaat is dat ze geen goed woord voor elkaar over hadden en dat ze, toen ik een doelpunt maakte, ruzie kregen over wie mij vrij had laten staan (ik was ‘tweebenig’, zodat ik nu eens links- en dan weer rechtsbuiten was (. Nog voor de bal weer op de stip lag, rolden ze in een handgemeen over het gras. Ze werden van het veld gestuurd en hun teamgenoten gingen hoofdschuddend verder met de verzuchting dat het toch droevig was dat een tweeling elkaar zo kon haten.
Dat was mijn herstel! Hoe simpel kan zoiets zijn… hun onderlinge haat beurde me enorm op. Ja, dat is misschien niet zo harmonieus gedacht van mij, maar hé, ik probeerde van een trauma te genezen. Ze sloegen gewoon iedereen, zelfs elkaar! Dus dat ze mij pesten, lag helemaal niet aan mij maar aan hen. Geweldig! Ik was in een klap (no pun intended) ook van mijn nachtmerries af.
Nou ja, bijna in één klap. De rest verjoeg ik zelf. Met mijn fantasie!
Ik kreeg namelijk verkering met hun buurmeisje, die mij vertelde dat de tweeling opgroeide voor galg en rad. Wat mij er toe bracht om in de eerstvolgende slapeloze nacht waarin hun pesterijen toch weer terugkwamen, hun roemloze criminele carrières in de penose bij elkaar te verzinnen. Ik verbeeldde me hoe een lokale peetvader de twee vanwege hun rabiate neiging om alles met geweld op te lossen had aangenomen als zijn lijfwachten, waarna ze in het geniep een coup tegen hem beraamden, een onderkruiperige opstand waarvoor ze natuurlijk niet eensgezind genoeg waren, zodat hun plan finaal uit de hand liep, als in een film van Tarantino, maar dan van de weeromstuit zonder het gebruikelijke geweld, en met een navenant positiever einde, namelijk met een werkstraf in een bejaardencentrum, waar ze allebei tot hun verbazing enorm veel voldoening vonden in de hulp aan de ouden van dagen, zodat ze aan het einde van straf een rigoureuze wending aan hun leven gaven en als vrijwilliger in het tehuis bleven werken.
Ja, erg mooi en romantisch, maar dit was en is mijn manier om mijzelf er weer bovenop te fantaseren.
Goed idee voor een VR-game, trouwens: een spel dat altijd goed afloopt!