De zucht naar avontuur, het gevoel van rechtvaardigheid, makkelijk met allerlei soorten mensen samenwerken, snel je weg vinden in een situatie, het zijn allemaal eigenschappen die hem van pas komen bij zijn werk als penitentiair inrichtingswerker bij DJI in Haarlem, waar hij in 1984 start. “Ik had nooit gedacht dat ik er zou gaan werken, maar opeens liep ik daar door die gevangenis. Vond het best bijzonder; van dat soort koepelgevangenissen zijn er maar drie in Nederland.” Een paar maanden later stapt hij over naar PI Noordsingel in Rotterdam, waar hij een aantal reclasseringswerkers leert kennen. Eén van hen harkt Jan zo de reclassering binnen, zoals hij dat zelf zo mooi zegt. “Ik was na zestien jaar wel klaar met die gedetineerden, had het gevoel uiteindelijk niet echt een verschil te maken. En het maakte me hard, gevoelloos. Mijn vrouw sprak me erop aan thuis, dat ze me zag verruwen. Dat vond ik niet fijn om te horen.” Bij de reclassering krijgt hij de kans om zachter te worden, zich weer wat van cliënten aan te trekken. En dat doet hij. Eén in het bijzonder weet hem te raken.
“Het was een dame van zestig jaar oud, die bij mij in toezicht kwam vanwege winkeldiefstal. Jij?, dacht ik toen ik haar zag. Ze had een licht verstandelijke beperking, was timide, angstig, depressief. Ze bleek tot de dood van haar moeder, een jaar daarvoor, altijd met haar zus samen bij haar moeder te hebben gewoond. Nooit een relatie gehad, geen vrienden. Konden allebei nog geen ei bakken, als ze trek hadden trokken ze een zak chips open. Na een tijdje besloot ik tot een huisbezoek en bleken deze twee vrouwen in een ongelofelijke zooi te leven. Douchen deden ze eens per week. Er waren katten, het stonk er ontzettend. Kleding lag opgestapeld tot het plafond. Het huis poetsen, ze wisten niet hoe het moest. De winkeldiefstal bleek een verzetje te zijn voor mijn cliënt. Dan kwam ze even het huis uit en jatte ze iets, gewoon tegen de verveling en de eenzaamheid. Het was zo intens triest.” Jan zet er zijn tanden in en tuigt een heel netwerk op. “Ik activeerde mensen die hun huis opknapten en schoonmaakten, ze kregen uitleg over persoonlijke hygiëne, over hoe je kookt. Die dame veranderde zienderogen. Ze kreeg vrijwilligerswerk bij een buurtcentrum, stond daar achter de bar. Dat gaf haar het gevoel belangrijk te zijn. Ze groeide. Ze leerde hoe ze het huis schoonhield. Haar zus ging met pensioen dus die was vaker thuis. Tegen de tijd dat het toezicht erop zat, slikte ze nog maar de helft van de medicijnen die ze slikte toen ze bij me kwam.” Als Jan denkt aan het afscheid van de vrouw, krijgt hij nog een brok in zijn keel. “Ik gaf haar een hand, ze legde haar andere hand erbovenop en keek me aan met een blik van ‘moeten we nu echt afscheid nemen?’ Het brak mijn hart. Het is je werk, maar dit had niets met crimineel gedrag te maken, dit was eenzaamheid. Het raakte me.”